Zorg er altijd voor dat je een breuk vereenvoudigt.
Dat betekent dat je de breuk zo klein mogelijk maakt.
|
+
|
=
|
|
|
8⁄10
|
|
7⁄10 |
= |
15⁄10 |
Haal de hele getallen uit de uitkomst.
10⁄10 = 1 hele.
15⁄10 = 1 hele en 5⁄10 .
Om te weten of je de breuk nog verder kunt vereenvoudigen stel je jezelf de vraag:
"Kan ik de teller en de noemer beide door hetzelfde getal delen?"
In dit geval kun je de teller en noemer van 5⁄10 beide delen door het getal 5.
5⁄10 is gelijk aan 1⁄2 .
=
Als je stap 1 en stap 2 hebt uitgevoerd dan ziet de som er als volgt uit:
8⁄10 + 7⁄10 = 15⁄10 = 1 5⁄10 = 1 1⁄2
Als je de uitkomst niet verder kunt vereenvoudigen, dan heb je het juiste antwoord.