Rekenen

Een week

In een week zitten 7 dagen. In de afbeelding hieronder kun je deze dagen zien.
 

De dagen van de week

De dagen van de week.

 

We verdelen de week in een weekend en de dagen doordeweeks. Het weekend bestaat uit de dagen zaterdag en zondag. Op deze dagen ben je meestal vrij. De dagen doordeweeks zijn maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag. Op deze dagen ga je naar school.
 

Het weekend en doordeweeks

weekend en doordeweeks.


Het is belangrijk dat je de volgorde van de dagen van de week goed kent. Zo weet je precies wanneer er bepaalde gebeurtenissen plaatsvinden en kun je afspraken maken voor in de toekomst.

 

Voorbeeld

Het is vandaag maandag. Over twee dagen ga je op schoolreisje. Wanneer ga je op schoolreisje?
 

Over twee dagen.


Antwoord: Op woensdag ga je op schoolreisje. De blauwe wijzer laat dit zien. Die verplaatst twee dagen.

 

We gebruiken een aantal woorden om een bepaald aantal dagen aan te geven.
 

  • Morgen = één dag later.
  • Overmorgen =  twee dagen later. Niet morgen, maar de dag daarna.
  • Gisteren = één dag eerder.
  • Eergisteren = twee dagen eerder. Niet gisteren, maar de dag daarvoor.
  • Volgende week = één hele week later. 
  • Vorige week = één hele week eerder.

 

Voorbeeld

Het is vandaag woensdag. Overmorgen ga je naar de bibliotheek. Wanneer ga je naar de bibliotheek?
 

Overmorgen.


Antwoord: Op vrijdag ga je naar de bibliotheek. De blauwe wijzer laat dit zien. Morgen is de dag die na woensdag komt;donderdag. Overmorgen is de dag die daarna komt; vrijdag.

 

Voorbeeld

Het is vandaag dinsdag. Eergisteren gingen we bij oma op bezoek. Op welke dag was dat?
 

Eergisteren.


Antwoord: Op zondag gingen we naar oma. De blauwe wijzer laat dit zien. Gisteren is de dag die voor dinsdag komt; maandag. Eergisteren is de dag die daarvoor komt; zondag.

 

Een week
  • Een week bestaat uit 7 dagen; maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag.
  • Het weekend = zaterdag en zondag.
  • Doordeweeks = maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag.
  • Morgen = één dag later.
  • Overmorgen = twee dagen later.
  • Gisteren = één dag eerder.
  • Eergisteren = twee dagen eerder.
  • Volgende week = een week later.
  • Vorige week = een week eerder.

 


Online oefenen met dit onderwerp